De op 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet heeft een
aantal grote veranderingen gebracht in de wereld van het
ruimtelijke ordeningsrecht. Zo geldt er in elke gemeente vanaf de
inwerkingtreding van rechtswege één omgevingsplan dat
alle oude bestemmingsplannen vervangt en heeft het omgevingsplan
een bredere reikwijdte dan de oude bestemmingsplannen. Onderdeel
van deze verandering is ook dat de bevoegdheid tot het vaststellen
van een wijzigingsplan of een uitwerkingsplan op grond van de oude
Wet ruimtelijke ordening ("Wro") vervalt: de Omgevingswet
voorziet niet in deze instrumenten. 1 Waar het college
van burgemeester en wethouders onder de Wro op grond van een
wijzigingsbevoegdheid een bestemmingsplan zelfstandig kon wijzigen
of op grond van een uitwerkingsplicht een bestemmingsplan
zelfstandig kon uitwerken, beschikt het college onder de
Omgevingswet niet over deze bevoegdheden en plichten.
Overgangsrecht
Wanneer een wijzigingsplan of uitwerkingsplan vóór
inwerkingtreding van de Omgevingswet in procedure is gebracht, kan
deze procedure op grond van oud recht worden
voortgezet.2 Dit betekent dat deze plannen onderdeel uit
gaan maken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Na
inwerkingtreding van de Omgevingswet kan met toepassing van oud
recht geen nieuw wijzigingsplan of uitwerkingsplan meer in
procedure worden gebracht.3
Bijzondere regeling in de Bruidsschat
Voor in bestemmingsplannen opgenomen wijzigingsbevoegdheden en
uitwerkingsplichten, wordt in de Omgevingswet niet in
overgangsrecht voorzien. Het college kan na inwerkingtreding van de
Omgevingswet dan ook geen toepassing meer geven aan deze
bevoegdheden en verplichtingen. Wel is voor activiteiten die in
overeenstemming zijn met de regels voor wijzigingsbevoegdheden of
uitwerkings-plichten, zoals opgenomen in het tijdelijk deel van het
omgevingsplan, onder de Omgevingswet een bijzondere regeling
getroffen in de bruidsschat.4 Deze regeling is opgenomen
in artikel 22.32 bruidsschat5 en voorziet in de
mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een
binnenplanse omgevingsplanactiviteit als aan de regels voor
wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten wordt voldaan. Omdat
de bruidsschat van rechtswege deel uitmaakt van het tijdelijk deel
van het omgevingsplan, kan een initiatiefnemer direct een beroep
doen op de daarin opgenomen regelingen en zal het bevoegd gezag
deze regelingen moeten toepassen. Een omzetting door de
gemeenteraad is daarvoor niet vereist.
Beoordelingskader
Op grond van artikel 22.32 en artikel 22.29 bruidsschat worden de
regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid en
uitwerkingsplicht het beoordelingskader voor een
omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit
voor een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruik van
het te bouwen bouwwerk. Met andere woorden, er kan van het
tijdelijk deel van het omgevingsplan worden afgeweken met een
omgevingsvergunning voor zover het bestemmingsplan voorheen een
wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht bevatte én er
sprake is van een bouwactiviteit en de activiteit daarmee in
overeenstemming is. Ook moet aan de overige voorwaarden uit artikel
22.29 bruidsschat worden voldaan. Deze toetsingsvoorwaarden lijken
limitatief-imperatief te zijn. Dit betekent dat als besloten is om
een omgevingsvergunning op grond van artikel 22.32, lid 1,
bruidsschat te verlenen, maar niet aan een van de genoemde
voorwaarden uit artikel 22.29 bruidsschat wordt voldaan, de
omgevingsvergunning moet worden geweigerd.
De artikelen 22.32 en 22.29 bruidsschat zijn dus beperkt tot een
bouwactiviteit en het in stand houden en gebruik van het te bouwen
bouwwerk. Maar wat wordt hieronder verstaan? Deze omschrijving
wijkt af van de hiervoor geldende omschrijving in artikel 2.1, lid
1, onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
("Wabo") die spreekt over "het bouwen van een
bouwwerk".6 Er is echter geen materiële
wijziging beoogd. Met deze nieuwe omschrijving van de
vergunningplicht wordt expliciet gemaakt dat de vergunning ook ziet
op het in stand houden en gebruiken van het bouwwerk dat niet in
strijd mag zijn met het omgevingsplan. Met andere woorden, het
bevoegd gezag moet toetsen of het voorgenomen gebruik van het
bouwwerk niet in strijd is met de hiervoor in het omgevingsplan
gestelde regels.7
Bij toepassing van artikel 22.32 bruidsschat heeft het bevoegd
gezag beslissingsruimte: 'de omgevingsvergunning kan toch
worden verleend'. Hiermee is beoogd aan te sluiten bij de
toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht onder
oud recht, omdat in dat geval moest worden beoordeeld of het
wijzigings- of uitwerkingsplan in overeenstemming was met een goede
ruimtelijke ordening. Volgens de toelichting op dit artikel moet in
deze kan-bepaling worden gelezen dat moet worden getoetst of
'het bouwplan uit een oogpunt van een evenwichtige toedeling
van functies aan locaties aanvaardbaar kan worden geacht'
("ETFAL-voorwaarde").
Concreet betekent dit dat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit ex artikel 22.32 van de bruidsschat een goede onderbouwing van de effecten op de fysieke leefomgeving moet bevatten en dat het bevoegd gezag de aanvraag zal moeten beoordelen als ware het een aanvraag om het vaststellen van een wijzigings- of uitwerkingsplan (maar dan in het verband van een omgevingsvergunning). Een dergelijke aanvraag en het daaropvolgende besluit zullen dan ook niet te vergelijken zijn met andere aanvragen en besluiten in het kader van binnenplanse omgevingsplanactiviteiten: dat beoordelingskader is wel limitatief-imperatief geformuleerd en is geen kan-bepaling.8 De toetsing aan de ETFAL-voorwaarde volgt echter niet uit de bruidsschat of de wettekst. Het is dan ook de vraag of en zo ja, hoe deze voorwaarde in de praktijk zal worden toegepast. De bestuursrechter zal hier duidelijkheid over moeten verschaffen.
Een opvallende verschuiving betreft de bevoegdheden met betrekking tot wijzigings- en uitwerkingsplannen.
Andere activiteiten?
Artikel 22.32 bruidsschat ziet enkel op een bouwactiviteit en het
in stand houden en gebruik van het te bouwen bouwwerk. Hoe ziet het
met de wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten die onder oud
recht waren opgenomen in bestemmingsplannen en waarvoor in de
bruidsschat geen bijzondere regeling is getroffen, zoals
functiewijzigingen zonder een bouwactiviteit? Deze bevoegdheden en
plichten komen te vervallen. Het voordeel van een
wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht was dat het college van
burgemeester en wethouders de bevoegdheid had om het
bestemmingsplan te wijzigen of uit te werken.
Bronnen
1 Artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening.
2 Artikel 4.4 en 4.6 Invoeringswet Omgevingswet.
3 Kamerstukken II 2017-2018, 34986, nr. 3.
4 Kamerstukken II 2017-2018, 34986, nr. 3.
5 In artikel 22.282 bruidsschat is in een soortgelijke regeling
voorzien.
6 Zie ook artikel 2.26 van de bruidsschat, waarin de activiteit
"bouwwerken" wordt genoemd.
7 Kamerstukken II, 33118, nr. 118. Vergelijk artikel 2.10, eerste
lid, onder c, van de Wabo.
8 Artikel 8.0a, eerste lid, Bkl
The content of this article is intended to provide a general guide to the subject matter. Specialist advice should be sought about your specific circumstances.