Op 1 januari 2025 treedt een reeks wijzigingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: "Rv") in werking. De Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht (hierna ook: de "Wet") is aangenomen met als doel om de civiele rechtspraak in Nederland efficiënter en toegankelijker te maken. In deze blog worden drie opvallende vernieuwingen in de Wet besproken: ten eerste het nieuwe inzagerecht, ten tweede een modernisering van het verschoningsrecht, en ten derde de verduidelijking van de actieve rol van de rechter.
Inzagerecht op de schop
Op basis van het huidige artikel 843a Rv kan een partij inzage (of afschrift) vragen in documenten die te maken hebben met een rechtsbetrekking waarin hij partij is, bijvoorbeeld in het kader van voorgenomen onderhandelingen of de bewijslevering in een (mogelijke) procedure. Het inzagerecht wordt per 1 januari 2025 ondergebracht bij de afdeling bewijsrecht van Rv: het huidige artikel 843a Rv zal worden vervangen door de artikelen 194, 195 en 195a Rv.
Het huidige inzagerecht wordt door de wetgever beschreven als een laatste redmiddel. In de nieuwe Wet wordt het inzagerecht meer gelijkgesteld met andere bewijsverrichtingen. Op grond van het huidige inzagerecht kan een partij die over de bescheiden (vanaf 1 januari 2025: gegevens) beschikt waarvan inzage wordt verlangd, het verweer voeren dat de gevorderde inzage onnodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling, bijvoorbeeld omdat de desbetreffende bescheiden ook langs een andere weg verkregen kunnen worden. Door de Wet verliest dit verweer zijn kracht. Met de invoering van de nieuwe Wet wordt het gemakkelijker om inzage te krijgen in de gegevens van een andere partij. Het inzagerecht wordt hierdoor een toegankelijk alternatief voor andere bewijsverrichtingen in plaats van een bijzonder rechtsmiddel.
De wetgever heeft dit doel willen bereiken door enkele aanpassingen in Rv door te voeren. Het oude vereiste van rechtmatig belang bij de inzage wordt vervangen door het vereiste van voldoende belang. Het huidige inzagerecht vereist een direct en concreet rechtens relevant belang. Onder de nieuwe Wet is sprake van voldoende belang als een partij aannemelijk heeft gemaakt dat zij belang heeft bij het verkrijgen van inzage in bepaalde gegevens. De partij die over de gegevens beschikt kan in het geval van voldoende belang bij de wederpartij op grond van twee argumenten voorkomen dat de gegevens ter inzage moeten worden verstrekt. Er kunnen gewichtige redenen zijn om zich te verzetten tegen inzage, of het verschoningsrecht kan van toepassing zijn – daarover later meer. De wetgever lijkt het vereiste belang te hebben versoepeld en meer te hebben gelijkgesteld met de criteria voor andere bewijsverrichtingen, maar de daadwerkelijke uitwerking van de nieuwe Wet in de praktijk moet nog blijken.
Daarnaast is rechterlijke tussenkomst formeel niet vereist. In de nieuwe Wet is opgenomen dat een partij die informatie van de wederpartij wil verkrijgen, bij voldoende belang hierop ook recht heeft. Als de wederpartij – dit kan ook een derde zijn, die geen partij is bij de rechtsbetrekking waarop de gegevens betrekking hebben – weigert mee te werken, kan een rechter te hulp worden geroepen en de wederpartij bevelen tot het verstrekken van inzage. In de praktijk zal hierdoor waarschijnlijk weinig veranderen. Als een partij weigert informatie te verstrekken wegens onvoldoende belang aan de zijde van de wederpartij, zal er altijd nog een rechter moeten oordelen.
Modern verschoningsrecht
Een tweede belangrijke wijziging betreft de modernisering van het verschoningsrecht. Het verschoningsrecht is het recht van bepaalde personen te weigeren als getuige op te treden of bepaalde vragen als getuige te beantwoorden. Onder het huidige ("oude") verschoningsrecht vallen de echtgenoot en partner van een partij. De wetgever heeft besloten om de term levensgezel toe te voegen aan de groep die zich kan verschonen van de verplichting om te getuigen. Dit volgt de ontwikkeling in het strafrecht, waar sinds kort een levensgezel ook onder het verschoningsrecht valt.
De wetgever geeft duidelijke criteria om te bepalen of sprake is van een levensgezel. Het meest doorslaggevende criterium is of de betrokkenen uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid. Daarnaast wordt bij de beoordeling gekeken naar de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, de duur van de gemeenschappelijke huishouding en of er een relatie van affectieve aard is. Het voor levensgezellen mogelijk maken zich te verschonen van de getuigplicht is een inclusieve keuze die het burgerlijk procesrecht eerlijker maakt. De rechter zal in de praktijk aan de hand van de feiten moeten beoordelen of er sprake is van een levensgezel. Dit biedt veel ruimte voor interpretatie en nuance, zodat nadere concretisering door de rechtspraak te verwachten is.
van de actieve rol van de rechter
In de praktijk hebben rechters een actieve rol in de materiële waarheidsvinding tijdens een civiele procedure. De Wet codificeert deze rol. In het nieuwe artikel 24, lid 2 Rv, staat namelijk expliciet dat dit een onmiskenbaar onderdeel is van de taak van de civiele rechter. Het doel van een civiel proces is het achterhalen van de materiële waarheid, oftewel dat wat er écht is gebeurd. Als een van de partijen aanzienlijk minder juridische kennis bezit dan de wederpartij, moet de rechter actief optreden om een gelijk speelveld te creëren en zo de waarheidsvinding te bevorderen. De Wet zet de ontwikkeling van de rechter als procesregisseur dus verder door.
DeWet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht gaat gelden voor procedures die na de inwerkingtreding op 1 januari 2025 worden geïnitieerd.
Met dank aan werkstudent Simon Struijk, coauteur van dit artikel.
The content of this article is intended to provide a general guide to the subject matter. Specialist advice should be sought about your specific circumstances.